sturen

{{sturen}}{{/term}}

I 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 [naar het roer/stuur luisteren] steer

♦voorbeelden:

1   mijn auto stuurt licht • my car is easy to handle

II 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [zenden] send ⇒ forward 〈goederen〉, 〈verzenden〉 dispatch, address

2 [bedienen] operate; 〈elektriciteit〉 control, actuate

♦voorbeelden:

1   een speler uit het veld sturen • send/order a player off the field

     van school sturen • expel (from school)

III 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [een richting laten volgen] steer 〈ook van schip enz.〉; 〈auto ook〉 drive; 〈overgankelijk werkwoord ook〉 guide 〈paard, pen, iemands hand〉; 〈algemeen〉 direct

♦voorbeelden:

1   Charles stuurde • Charles was at the wheel

     de kaart stuurt ons naar links • the map directs us to the left